Hans van der Meulen inspireert ons door zijn prestaties en de wijze waarop hij daar over praat: no-nonsense, gewetensvol en in het besef van zijn eigen nietigheid ten opzichte van de natuur.
Belangrijkste expedities:
- 1988: 1e Nederlander op de Gasherbrum 2, 8035 meter
- 1992: Mount Everest via de South Col, gekomen tot ca. 8400 meter
- 1995: 1e Nederlander op de K2, 8611 meter
- 1997: 1e Nederlandse Noordpoolexpeditie
- 1998: Shishapangma Central Summit, 8008 gevolgd door Cho Oyu, 8201 meter (1e Nederlander die twee 8000’ers haalt tijdens een expeditie)
- 2000: Mount Everest vanuit Tibet, gekomen tot ca. 8400 meter
- 2002: 1e Nederlander op de Mount Everest zonder extra zuurstof,vanuit Tibet, 8850 meter
Na het grote expeditieklimmen treedt hij op als gids bij avonturenreizen en geeft hij lezingen in binnen-en buitenland. Hij geeft o.a. presentaties over leiderschap in extreme omstandigheden. Als jochie kwam hij er al achter: als iets hoger is dan ik zelf, wil ik er op klimmen.
‘Ik klim omdat ik het leuk vind. Ik kan het ook goed. Ik hou er van het beste uit mezelf te halen en te kijken wat ik aan kan, waar mijn grenzen liggen.’
‘De weg er heen is belangrijker dan het doel. Natuurlijk moet je een doel hebben, maar ik focus me er niet op. Het gaat om de ervaring van de hele tocht. Als je alleen maar op de top gefixeerd bent, gaat het mis. Het draait om flexibiliteit in denken en doen. Je kan pas flexibel zijn als je leuk vindt wat je aan het doen bent.’
‘Langdurig verblijf boven de 5000 meter is onmogelijk. Door zuurstoftekort neemt je conditie en arbeidsvermogen per uur af. Boven de 8000 meter bevat de lucht een derde van de zuurstof die er op zeeniveau is. Je moet over genetisch materiaal beschikken om daar tijdelijk zonder extra zuurstof te kunnen zijn. Slechts 3 % van de mensen beschikt daar over.’
‘Het klimmen boven de 5000 meter is voor mij alleen maar interessant zonder extra zuurstof. Daar zit hem de uitdaging in. Geen enkele wielrenner zal de Tour de France willen rijden met een hulpmotor. Dus voor mij geen extra zuurstof. Het is bovenden schoner. Zuurstofapparatuur geeft een enorme berg vuilnis in de ongerepte natuur boven.’
‘Ik vind het fijn om dingen in mijn eentje te doen. Hoewel expeditieklimmen een teamsport lijkt en dat in de aanloop naar grote hoogten ook in zekere zin wel is, is het uiteindelijk een zaak van jezelf. Hoe hoger je komt, hoe precairder de omstandigheden. Boven de 7000 meter is iedereen op zichzelf aangewezen. Je hebt niet meer de kracht om anderen te helpen en anderen hebben de kracht niet om jou te helpen. Als je voor een ander nog een kop thee kan warmen is dat al heel mooi. Je moet heel erg van jezelf overtuigd zijn wil je zo’n tocht mentaal aankunnen. En kunnen leven met de wetenschap dat je leven zo maar kan ophouden. Ik denk tijdens een tocht nooit aan thuis. Dat kan ik niet. Tja…..ik ben door het klimmen ook wel goede relaties kwijtgeraakt.’
‘Een goede expeditieleider is in staat een tocht zó te leiden dat iedere deelnemer bevrediging kan putten uit zijn eigen bijdrage aan het welslagen van de expeditie. Dan blijft de sfeer goed, zijn mensen loyaal aan jou en aan elkaar en worden resultaten geboekt. Kennis van de bergen is onontbeerlijk. Maar het draait ook om mensenkennis en vooral zelfkennis. Je moet je eigen zwakke punten kennen en er mee om kunnen gaan. Maar dat geldt eigenlijk voor alle vormen van goed leiderschap.’
Publicatie:
‘Puur presteren’ , de eerste Nederlandse beklimming zonder hulp van extra zuurstof. Tirion Uitgevers BV, ISBN nr. 90 4390 462 7
Website: