Eline Harbers, 1962 is zangeres.
Zij raakt ons door de passie waarmee zij zingt, de gewetensvolle manier waarop ze haar kunst beoefent, en de aardse manier waarop zij over haar ambacht praat.
Eline Harbers is een veelgevraagde altsolist in binnen- en buitenland. Na haar conservatoriumopleiding verwierf zij een eervolle beurs van het Opernhaus in Zurich, waar zij twee jaar studeerde aan de Internationale Opera Studio. Op haar repertoire staan alle grote oratoriumwerken. Eline werkte samen met dirigenten als Jaap van Zweden, Diego Masson en Stefan Stoltesz. Een hoogtepunt in 2013: de vrouwelijke hoofdrol in de opera David en Bathseba, een recent werk van de hedendaagse Noorse componist Ståle Kleiber.
‘Ik heb mijn hele leven al gezongen. Als kind al. Ik kon ook altijd zingen, of ik nu blij of verdrietig was. Ik heb vroegere herinneringen aan de troost die van zingen uit kan gaan. Op de lagere school was ik altijd het meisje dat voor in de klas alleen mocht zingen. Toen ik zo’n jaar of 14 was kwamen er natuurlijk de bandjes en het cabaret, vaak met veel oudere collega’s. Mijn ouders zagen het aan en stonden het me toe, als ik ’s nachts maar door iemand thuisgebracht werd.’
‘Het was een geweldige ervaring op het conservatorium te ontdekken dat er aan zingen ambachtelijke kanten zitten. Dat het je beroep kan zijn. Toen ben ik ook de klassieke richting ingegaan. De liederen op de l.p.’s van Kathleen Ferrier die mijn ouders draaiden, bleek ik opeens zelf te mogen zingen. Geweldig!’
‘Zingen is echt een ambacht. Je moet er veel voor doen. Ik begin mijn dag met een uur hardlopen. Daarna studeer ik twee uur. ‘s Middags spaar ik mijn stem en praat ik zo min mogelijk, vooral als ik ’s avonds nog moet zingen. Het is te vergelijken met sporten. Je kan ook niet de hele dag voetballen.’
‘Het meeste werk doet een zanger thuis: Stukken noot voor noot instuderen. Herhalen. Inslijpen. Een nieuw stuk instuderen begin ik door de delen die ik moet zingen in de partituur aan te strepen. Dan laat ik de partituur op me inwerken om duidelijk te krijgen wat mijn deel is in het geheel. Daarna speel ik mijn partij vinger voor vinger op de piano en volg ik met mijn stem, net zo lang tot ik het stuk kan zingen met mijn eigen begeleiding. Het is een arbeidsintensief en tijdrovend proces.’
‘Op de eerste en soms ook de enige repetitie voor een uitvoering ontmoet je je medesolisten. Bij duetten begin je met heel aardse afspraken te maken. Wanneer haal jij adem, wanneer ik? Houden we een bepaalde noot lang of kort aan? Waar zingen we sterk en waar zacht?’
Ik weet niet of ik een kunstenaar ben. Ik ben zangeres. Wat ik mag doen is wel heel bijzonder. Zangeres zijn is a way of life.Zingen kan ook altijd. Je hebt je instrument altijd bij je.’
‘Ik doe niet mijn best om mijn partij precies te laten klinken zoals dat een componist ooit voor ogen stond. Als dat al kan. Ik voel me vrij om eigen interpretaties van muziekstukken te maken. Mozart begeleid door een accordeon mag. Maar vrij betekent voor mij wel serieus vrij’. Het moet allemaal voldoen aan mijn hoge normen op het gebied van ambachtelijkheid en schoonheid. Alles moet kloppen. Ik moet weten wat ik doe. Ik moet hard gewerkt hebben en de partij beheersen. Mijn jurk moet kloppen. Het orkest is gereed. Het publiek ontvankelijk en welwillend. Als iedereen denkt Wat is die muziek mooi. Dan is er schoonheid ontstaan.’
‘Ik word het meest geraakt als mensen zingen op een manier, alsof het niet anders kan. Er is iets onvermijdelijks. Een manier die echt bij de eigen identiteit van die mens hoort. Dan is er schoonheidontstaan.’
‘Schoonheid heeft te maken met zorg voor iets en compassie.’
‘Ik zing met de seizoenen mee. In het voorjaar de Matthäus-Passion. Aan het einde van het jaar het Weihnachtsoratorium en de Messiah. Tussendoor andere oratoria of opera. Zo simpel is dat.’